- met
- {{met}}{{/term}}1 [in gezelschap van] (along) with ⇒ of2 [plus] with ⇒ and, 〈inclusief〉 including3 [met betrekking tot deelneming/overeenstemming] with4 [vermengd met] (mixed) with ⇒ and5 [met betrekking tot een wederkerige handeling] with6 [in het bezit van] with7 [met betrekking tot de omstandigheid/gezindheid] with ⇒ by8 [door middel van] with, by ⇒ through, in9 [gelijktijdig met] with, by ⇒ at10 [met betrekking tot een hebbelijkheid] with ⇒ and♦voorbeelden:1 ze kwamen met honderden • they came in their hundredsmet (zijn) hoevelen zijn zij? • how many of them are there?ze waren met z'n drieën • there were three of themze kwamen met z'n drieën • three of them came2 met rente • with interestmet deze erbij zijn het er zeven • this one makes sevenmet vijf • plus/and fivetot en met hoofdstuk drie • up to and including chapter three3 het met iemand eens zijn • agree with someone5 met Janssen 〈aan de telefoon〉 • Janssen speaking/heremet wie spreek ik? 〈aan de telefoon〉 • who am I speaking to?spreken met iemand • speak to someone6 een zak met geld • a bag of moneyeen broodje met ham • a ham rollde man met de hoed • the man with the hat onmet kleren en al dook hij het water in • he dived into the water clothes and all7 met bewondering luisteren • listen in admirationmet dat al • yet for all that8 met dezelfde trein reizen • travel on the same trainmet de trein van acht uur • by the eight o'clock trainmet een cheque/geld betalen • pay by cheque/(in) cashzijn tijd doorbrengen met luieren • spend one's time lazing about9 met Kerstmis tien jaar geleden • ten Christmases agoik kom met Kerstmis • I'm coming at Christmasmet de klok van twaalven • on the stroke of twelveal met al • altogether10 jij altijd met je gezeur • you and your whiningdaar heb je hem weer met zijn knappe kinderen • there he goes again about his handsome children
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.